Om Trump te begrijpen, heb je Europese filosofen nodig

Om Trump te begrijpen, heb je Europese filosofen nodig
Photo by Aubrey Odom / Unsplash

Oh nee, niet weer, hè? Tja, het lijkt erop van wel: voor de tweede keer kozen de Verenigde Staten voor Donald Trump als president. Voor de strategen van de Democratische partij begint een lange periode van zoeken naar oorzaken: wat hebben ze verkeerd gedaan? Wat hadden ze anders moeten doen?

En de rest van de wereld kijkt angstvallig mee: zoals founding father Alexander Hamilton al schreef in zijn introducerende bijdrage aan de Federalist Papers:

"It has been frequently remarked that it seems to have been reserved to the people of this country, by their conduct and example, to decide the important question, whether societies of men are really capable or not of establishing good government from reflection and choice, or whether they are forever destined to depend for their political constitutions on accident and force. If there be any truth in the remark, the crisis at which we are arrived may with propriety be regarded as the era in which that decision is to be made; and a wrong election of the part we shall act may, in this view, deserve to be considered as the general misfortune of mankind."

Oftewel: al in 1787 was de Amerikaanse politieke klasse zich ervan bewust dat ze met 'democratische verkiezingen' een historisch uniek experiment aangingen. De uitkomst hiervan zou niet alleen bepalend zijn voor de Verenigde Staten, maar ook voor de rest van de wereld. Moeten we nu, 237 jaar later, concluderen dat dat experiment mislukt is?

Voor we die conclusie trekken, is het belangrijk om de overwinning van Trump accuraat te verklaren. En verrassend genoeg bieden Europese politiek-filosofen de beste invalshoek om een verklaring te vinden.

Het gaat niet om populisme, maar om 'presidentialisering'

De populariteit van Trump wordt vaak verklaard uit dat hij een 'populist' zou zijn. Maar die analyse is onvolledig: want, wat ís populisme eigenlijk? Politicologen noemen 'populisme' een 'dunne ideologie', waarmee ze bedoelen dat het vooral een 'vorm' is, en niet een sterk inhoudelijk 'beleidsplatform'. Een politicus of een partij is populistisch wanneer ze 'een volk' van 'een elite' onderscheiden, en claimt dat zij als enigen 'opkomen' voor dat volk, tegen die elite. Anders gezegd: 'het populisme' heeft nauwelijks een politieke kleur. Hoewel ze het maatschappelijk momentum nu tegen hebben, kent de geschiedenis ook meer dan genoeg links-populisten. Weer anders gezegd: het is niet gek om ook de linkse Bernie Sanders in te delen als 'populist' - maar toch kreeg hij destijds in 2020 niet genoeg handen op elkaar om zelfs maar de nominatie voor Democratische presidentskandidaat in de wacht te kunnen slepen.

Trump labellen als 'populist' verklaart dus niet alles. Een vollediger en bruikbaarder analyse vinden we in Pierre Rosanvallons Le Bon Gouvernment. De kern van Rosanvallons betoog: wanneer mensen geconfronteerd worden met alledaags falen van de overheid, vluchten ze graag in de armen van een sterke uitvoerende macht, geleid door 'sterk' en bovenal: 'persoonlijk' leiderschap. Dat verklaart precies de aantrekkingskracht van Trump - en andere leiders van 'illiberale democratie', zoals Orbán en Wilders.

Het 'alledaags falen van de overheid' is het startpunt van de analyse. Burgers komen de overheid overal tegen: bij het aanvragen van een rijbewijs, bij het aanvragen van de kinderopvangtoeslag, bij het ontvangen van hun AOW. Veel politiek filosofen vonden het nadenken over dit soort fenomenen beneden hun waardigheid: véél belangrijker was het, of een politieke partij haar inspiratie haalde uit Marx en Keynes enerzijds, of uit Milton Friedman en Friedrich Hayek anderzijds. Maar Rosanvallon wijst erop dat de gemiddelde burger zich - terecht - niet meeslepen door deze hoogdravende debatten in de ivoren toren. Voor de burger telt gewoon de vraag: doet de overheid het goede, én doet de overheid dat op een goede manier? De kinderopvangtoeslag-affaire heeft in Nederland laten zien dat het antwoord op die twee vragen is: nee. Een bureaucratisch overheidsapparaat heeft haar eigen logica, en die logica maakt dat zelfs áls een bureaucratisch overheidsapparaat het goede probeert te doen, het vrijwel onmogelijk is om dat op de juiste manier te doen.

En hier neemt de analyse van Rosanvallon een tragische wending: want waar de burger vaak beter dan de volksvertegenwoordiging waar het overheidsfunctioneren faalt, vlucht ze vaak in oplossingen die de problemen alleen maar kunnen verergeren. Die oplossing is: een sterkere uitvoerende macht, geleid door een sterk 'persoonlijk' leider. Die vlucht noemt Rosanvallon 'presidentialisering'. De overeenkomst met populisme is dat een gepresidentialiseerde politiek aan mensen belooft 'ik los jullie problemen op' - of die problemen nu immigratie, inflatie of identiteitspolitiek zijn. Het verschil met populisme is dat een gepresidentialiseerde politiek dus aan de ene kant dat persoonlijk voornaamwoord 'ik' erg letterlijk neemt, in de vorm van een persoonlijkheidscultus rondom de president(skandidaat), en aan de andere kant de oplossingsrichting dus vindt in het op het spel zetten van de verworvenheden van bijna 250 jaar ontwikkeling van de democratische rechtsstaat, namelijk de checks and balances op voorál de uitvoerende macht.

Het uiteindelijke ideaalbeeld van een gepresidentialiseerde politiek is autocratisch leiderschap gecentreerd rondom een persoonlijkheidscultus - en dat verergert op lange termijn de problemen van het overheidsfunctioneren alleen maar, omdat dat ideaal bij uitstek een recept is voor machtswillekeur. Om terug te komen bij de woorden van Hamilton: in 1776 verklaarden de Verenigde Staten zich onafhankelijk van de Britse monarchie, omdat ze niet meer onder de sterk centraliseerde, uitvoerende macht, gecentreerd rondom één persoon wilden vallen. In 1787 stelde Hamilton zijn hypothese op: dat de Amerikanen nu voor het oog van de hele wereld konden laten zien of burgers van een land samen een land konden regeren. Met een volledig gepresidentialiseerde politiek, introduceren de Verenigde Staten nu een postmoderne vorm van niet-overerfbare monarchie: wéér een sterk gecentraliseerde uitvoerende macht gecentreerd rondom één persoon. Helaas, Hamilton: experiment mislukt.

Het 'postmoderne' aan de postmoderne monarchie

Orbán noemt de regeervorm waar hij voor staat al langer 'illiberal democracy', maar de doorgepresidentialiseerde politiek is beter te omschrijven als een monarchie. Zeker: niet de overerfbare, aan een grondwet gebonden monarchie zoals we die nu in Nederland hebben. Maar meer een monarchie in de klassieke zin van het woord: één persoon die de soevereiniteit van een land belichaamt. Niet voor niets dwepen volgelingen van Orbán, Wilders, Baudet, Putin en dus ook de rechtse denkers in de Verenigde Staten met de Europse nazi-filosoof Carl Schmitt, die in een lofzang op de uitvoerende macht gecentreerd rondom een persoon schreef dat 'soeverein is diegene die beslist over een noodtoestand'.

Maar wat is er postmodern aan die vorm van monarchie, anders dan dat het hier gaat om een niet-overerfbare vorm van monarchie? Het postmoderne zit hem in twee aspecten: aan de ene kant dat de 'publieke sfeer', de ruimte die er is om als gedeeld publiek met elkaar in gesprek te gaan over politieke waarden en politieke feiten, verdwenen is. Aan de andere kant: de manier waarop Trump politiek bedrijft. Die twee aspecten versterken elkaar en maken van Trumps campagnestrategie een cocktail die dodelijk is voor moderne democratische praktijken.

Te beginnen met de publieke sfeer: de Duitse politiek-filosoof Jürgen Habermas werd bekend met The Structural Transformation of the Public Sphere. In dat boek verhelderde Habermas het idee van 'de publieke ruimte': dit was een metaforische discussie-plek, náást de interpersoonlijke relaties van individuen en de formele relaties van individuen met de sovereine staat. Zo'n metaforische discussieplek is essentieel voor het functioneren van een democratie: alleen als er zo'n metaforische plek bestaat, kunnen burgers letterlijk het functioneren van een overheid (of: elkaar, of de maatschappij) kritisch bespreken en wegen. De kracht van de analyse van Habermas was dat hij liet zien dat die metaforische plek ook een letterlijke, organisatorische geschiedenis en ontwikkeling kende: van de briefwisselingen en lezingen in de salons voorafgaand aan de Franse Revolutie tot de eerste kranten voor een breed publiek in het midden van de negentiende eeuw.

Habermas was één van de eersten die erop wees hoe belangrijk de worsteling van de klassieke media is tussen 'lezers bereiken' enerzijds en 'inkomsten verdienen via advertenties anderzijds'. In zo'n gespannen speelveld is redactionele afhankelijkheid niet alleen maar een economische, maar ook een politieke keuze. Vanuit die spanning is veel dynamiek in de oude media van de Verenigde Staten goed te interpreteren: zoals de keus van Jeff Bezos om 'zijn' Washington Post te verbieden zich uit te spreken voor Kamala Harris.

Maar onlangs bracht Habermas een update uit van zijn analyse met a New Structural Transformation of the Public Sphere and Deliberative Politics. En die analyse stemt nóg somberder dan de latere hoofdstukken uit zijn eerste publicatie, en dat komt vanwege: social media. Ja, social media belooft dat iedere burger zelf haar eigen 'journalist' kan zijn. Maar in de praktijk pakt die belofte compleet anders uit: social media-platforms dienen vooral de commerciële belangen van hun eigenaars. Waar oude media het nieuws nog cureren en redigeren op basis van gemengde criteria (winstgevendheid enerzijds, en lezersbereik via de schijn van journalistieke objectiviteit anderszijds), is bij nieuwe media elk ideaalbeeld verdwenen: algoritmes cureren het nieuws op basis van 'engagement', want 'engagement' is de beste maatstaf voor 'winstgevendheid'. En 'content producers' (een postmodern woord voor wat vroeger 'journalisten' waren) doen hetzelfde: ze maken vooral content waar je iets bij voelt, want dat levert het meeste engagement op.

Nu hebben we Habermas niet nodig om te hoeven concluderen dat Trump mede heeft gewonnen dankzij Elon Musk en Joe Rogan. Maar de analyse van Habermas laat wel zien hoe ontzettend belangrijk, én gevaarlijk, deze ontwikkeling is: burgers hebben nu weinig metaforische ruimte meer om het functioneren van publieke instellingen kritisch te bediscussiëren. Dat wordt nog verergerd door het tweede aspect: de manier waarop Donald Trump campagne bedrijft.

Kort en goed is die manier te omschrijven als: 'hallucinant'. Er is al veel inkt verspild aan de pogingen te duiden hoe het kan dat Trump onwaarheid op onwaarheid stapelt, en zelfs veroordeling op veroordeling stapelt, en nog steeds kan rekenen op stemmen van een meerderheid van de kiezers. In 2016 zei Trump tijdens de campagne al:

'"I could stand in the middle of Fifth Avenue and shoot somebody, and I wouldn't lose any voters, OK?"

En anno 2024 lijken die woorden nóg treffender dan acht jaar geleden. Waarom trappen kiezers hierin?

Het antwoord ligt in het Franse post-structuralisme van de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw, en dan bijvoorbeeld in het werk van Gilles Deleuze, Michel Foucault en Jean Baudrillard. Te beginnen met de laatste: in Simulacra and Simulation schreef Baudrillard over het concept 'simulacrum'. Een simulacrum is: een 'kopie' zonder 'origineel'. Dat klinkt vaag. Wat hij ermee bedoelde: mensen kunnen media maken. Die media suggereren dat ze verwijzen naar een origineel 'ding' in de 'echte wereld' daarbuiten - maar dat ding in de échte wereld bestaat helemaal niet. Maar dat maakt ook niet uit: mensen die die media 'consumeren' vóelen alsof de kopie eigenlijk échter is dan het origineel waar het niet naar verwijst. Zoals Baudrillard schrijft:

"...The simulacrum is never that which conceals the truth—it is the truth which conceals that there is none. The simulacrum is true"

Het bekendste voorbeeld van zo'n simulacrum is Disneyland - niet voor niets een Amerikaanse uitvinding. In Disneyland maakt een bezoeker allerlei opgeblazen narratieven mee, met prinsen, prinsessen, draken en pratende muizen en eenden. Een geweldige ervaring, vooral voor de kleintjes - maar was die ervaring 'echt'? Is het 'waar' dat een muis of een eend kan praten? Dankzij Baudrillard weten we dat vragen naar of iets 'echt' of 'waar' is, er niet toe doet. En zodoende doet het er ook niet toe of een Trump-stemmer écht gelooft wat Trump zegt. Of of we Trump moeten fact checken: nobody cares. Trump biedt een aantrekkelijker simulacrum van een politieke werkelijkheid. Hij rijdt rond in een vuilnistruck en staat bij de MacDonald's burgers te pakken - een geweldige ervaring, vooral voor de kleintjes - maar is het 'echt' of 'waarheidsgetrouw'? Ach, dat maakt niet uit.

Helemaal niet vanwege een inzicht van Foucault: namelijk dat kennis, en de productie ervan, een vorm van macht ís. Kennis is niet politiek neutraal: bepaalde kennis heeft voordelen voor de ene groep, en nadelen van de andere groep. Wat doe je dan als je als groep benadeeld wordt door één vorm van kennisproductie? Simpel: je betwijfelt de objectiviteit van die vorm van kennisproductie en stelt er je eigen kennisproductie tegenover. Precies wat er gebeurt in het Nederlandse stikstofdebat: als de huidige meetmethoden je niet bevallen, dan breng je ze in diskrediet.

Maar Baudrillard en Foucault vangen weliswaar wel het postmoderne, maar niet het hallucinante van de politiek van Trump. Gilles Deleuze doet dat wel. Voor zover iemand enige betekenis uit zijn Capitalism and Schizophrenia heeft kunnen persen, is dat het volgende: mensen zijn voortdurend bezig een eigen identiteit op te bouwen. Maar het laatkapitalisme heeft geen enkel commercieel voordeel bij een eigen stabiele identiteit: wanneer iemand zichzelf bijvoorbeeld stabiel ziet als een een 'trotse thuisblijfvader', dan kun je alleen maar de producten en diensten die daarbij horen aan ze verkopen. Liever dus dat mensen continu hun identiteiten afbreken en weer opbouwen, zodat een bedrijf de ene keer boormachines en lego technic kan verkopen aan de trotse thuisblijfvader, en de andere keer dure pakken, schoenen en auto's aan dezelfde man die nu ineens de 'stabiele kostwinner' is.

Wat deze analyse van doen heeft met Trump: dit verdienmodel is op steroïden gezet door para-sociale en algoritmische media. Dat begon ooit met de gouden combinatie van Buzzfeed en Facebook: de legendarische website die op social media quizjes verspreidde die je konden vertellen in welk Harry-Potter-huis je viel. Die psychografische data werd te pas en te onpas verkocht aan bedrijven om, inderdaad!, meuk aan je te verkopen die past bij je 'identiteit' als een Gryffindor of Ravenclaw (want niemand wilde Hufflepuff of Slytherin zijn). Dat ging verder met politieke identiteitsformatie online: kiezers werden gevangen in fabeltjesfuiken online, waar Trump er makkelijk mee weg kon komen om een narratief te spinnen van een zich continu opnieuw oprichtend, 'onderdrukt' Amerika dat nu eindelijk weer eens een gouden eeuw mocht beleven. Iedereen wil bij de underdog horen die uiteindelijk alles overwint - en niemand wil het genuanceerde verhaal horen van mitsen en maren, en misschiens en eventueels. Trump biedt een aantrekkelijker identiteit en zelfbeeld aan veel Amerikanen, ongeacht of ze er nu daadwerkelijk 'bij' horen of niet.

OK, en wat nu?

Conclusie: willen we het Amerikaanse fenomeen Trump begrijpen, dan helpt het om terug te grijpen op Europese filosofen. Maar wat is nou het verdere nut hiervan? Ook hier levert een Europese filosoof weer het antwoord. Karl Marx schreef in zijn Stellingen over Feuerbach:

"Filosofen hebben de wereld slechts verschillend geïnterpreteerd; het komt erop aan haar te veranderen."

Wat we de komende weken in de media (Nederlands, Europees, Amerikaans, wereldwijd) gaan krijgen is een hele reeks artikelen, essays, columns en boeken die Second Coming of Trump willen duiden. Uitgebreide analyses, waarschijnlijk onderstut met de nieuwste technieken uit data science en machine learning, gaan ons vertellen welke kiezersgroep waarom al dan niet is gaan stemmen. We krijgen persoonlijke interviews met een Puertoricaanse man die ondanks dat Trump hem hoogstpersoonlijk 'garbage' heeft genoemd, toch liever op een 'echte man' stemde in plaats van op zo'n woke slappeling - hij bedoelt 'een vrouw'.

Een geweldige ervaring om dat allemaal te lezen, vooral voor de kleintjes. Maar ook overbodig en irrelevant: met een keur aan Europese filosofen weten we al lang waarom kiezers op Donald Trump (en Orbán, en Wilders, en...) stemmen. En als we het al lang weten, is de vraag nu: waarom hebben we het dan weer laten gebeuren? En wat gaan we doen om ons wereldwijde democratische experiment, 237 jaar nadat we ermee begonnen zijn, te redden?

Subscribe to Daniël Schut

Don’t miss out on the latest issues. Sign up now to get access to the library of members-only issues.
jamie@example.com
Subscribe